Taal actief 4 groep 4 themawoorden 4 week 4

Een deel van je leven. Eerst ben je kind, dan volwassen, dan bejaard.
Een kind van twee tot vier jaar oud.
Iemand is geen kind meer is, een groot mens.
Iemand die ouder is dan 65 jaar.
Iets van vroeger, wat (bijna) niet meer gebruikt wordt. Het is het tegenovergestelde van modern.
Iets van nu. Het is het tegenovergestelde van ouderwets.
Kleding die bij een bepaald beroep hoort. Een agent bijvoorbeeld draagt een .....
Groot worden, volwassen worden.
Iets wat je meegemaakt hebt.
Opschrijven wat er gebeurd is.
Als je er helemaal niet van houdt.
Iets bij je hebben.
Het feest van twee mensen die trouwen.
De man die trouwt.
Het meisje dat helpt op de bruiloft.
De ochtend van de dag na vandaag.
De middag van de dag na vandaag
De avond van de dag vóór vandaag.
Een lang stuk stof aan de achterkant van de trouwjurk.
Snel.
Een soort feest waar veel mensen bij elkaar komen. Ze komen feliciteren.
Een maaltijd tijdens een feest.
Iets vertellen aan een heleboel mensen tegelijk.
Meestal.
De manier waarop dingen na elkaar komen.
Na elkaar, niet allemaal tegelijk.
Tegengesteld of omgekeerd.
Iets op volgorde zetten.
Afmeting van iets, bijvoorbeeld de lengte.
Het beginnen van de dag.
Het eindigen van de dag, het beginnen van de avond.
Nu.
Vanaf nu.
Als je .... hebt, kun je goed wachten. Je wordt niet zenuwachtig of boos.
Een bepaald punt in de tijd.
Doorstrepen.
de levensfase
de peuter
de volwassene
de bejaarde
ouderwets
modern
het uniform
opgroeien
de ervaring
het verslag
een hekel hebben aan
iets op zak hebben
de bruiloft
de bruidegom.
Het bruidsmeisje
morgenochtend
morgenmiddag
gisteravond
de sleep
algauw
de receptie
het feestmaal
de toespraak
gewoonlijk
de volgorde
één voor één
andersom
rangschikken
de grootte
het aanbreken van de ochtend
het vallen van de avond
tegenwoordig
voortaan
het geduld
het tijdstip
schrappen