Taal actief 4 groep 4 themawoorden 2 week 2

Water van de zee dat op en neer gaat.
De plek vlak bij de kust waar golven op elkaar botsen.
Het bewegen van water.
De afwisseling an eb en vloed.
De zee stroomt weg van de kust. Het strand is dan breed.
De zee stroomt naar de kust toe. Het strand is dan smal.
Een platte vis met een ronde vorm die in zee leeft.
Een platte vis met bruine vlekjes die in zee leeft.
Een vis die in zee of in rivieren en meren leeft.
De zon zakt weg.
De zon komt omhoog.
Een beetje koud.
de golf
de branding
de stroming
het getijde
de eb
de vloed
de schol
de tong
de baars
ondergaan ( van de zon )
opkomen ( van de zon )
fris