Taal actief 4 groep 4 themawoorden 2 week 4

Vertrekken.
Ergens naartoe gaan.
Aankomen op de plek waar je naartoe reisde.
Het land aan de rand van de zee.
Bergen van zand bij de zee.
Een stuk land.
Een stuk land dat ver van zee ligt.
Een bril waarmee je onder water goed kunt zien.
Een schrijver
Een stel dingen die bij elkaar horen, zoals alle boeken van Robin.
Een potlood waarmee kinderen vroeger op een bordje schreven.
Een plaatje.
Water van de zee dat op en neer gaat.
De plek vlak bij de kust waar golven op elkaar botsen.
Het bewegen van water.
De afwisseling an eb en vloed.
De zee stroomt weg van de kust. Het strand is dan breed.
De zee stroomt naar de kust toe. Het strand is dan smal.
Een platte vis met een ronde vorm die in zee leeft.
Een platte vis met bruine vlekjes die in zee leeft.
Een vis die in zee of in rivieren en meren leeft.
De zon zakt weg.
De zon komt omhoog.
Een beetje koud.
Als twee woorden op het eind hetzelfde klinken, zoals kust en rust.
Het woord dat rijmt op een ander woord. Kust en rust zijn ....
De rijmklank in kust en rust is ust
Een tekst met korte zinnen die mooi klinken.
Snel en in één keer.
Langzaam en in kleine stapjes.
Een roodbruin dier met een dikke staart.
De modder.
Iemand die goed is in muziek maken.
Als er geen einde aan lijkt te komen.
Woorden die zijn opgeschreven. Ze horen bij elkaar en betekenen samen iets.
Als je erg naar huis verlangt, als je met vakantie bent of logeert.
op pad gaan
onderweg zijn
de bestemming bereiken
de kust
de duinen
het gebied
het binnenland
de duikbril
de auteur
de serie
de griffel
de illustratie
de golf
de branding
de stroming
het getijde
de eb
de vloed
de schol
de tong
de baars
ondergaan ( van de zon )
opkomen ( van de zon )
fris
rijmen
rijmwoorden
de rijmklank
het gedicht
opeens
geleidelijk
de vos
de blubber
muzikaal
eindeloos
de tekst
de heimwee