Taal actief 4 groep 4 themawoorden 1 week 4

Iemand die je niet kent.
Iemand die je kent.
De vriend met wie je het meeste speelt.
Iemand die een ander helpt als er iets ergs gebeurt.
Als er iets erg kan gebeuren.
Als er niets erg kan gebeuren.
Iemand die zielig is.
Je naam op je eigen manier geschreven.
Als je vlucht, ga je snel weg omdat je bang bent.
Deel van de boom waar de takken aan vast zitten.
Een groot ongeluk.
Een goede vriend.
Iemand die gevaarlijke dingen doet om anderen te helpen.
Anderen noemen je een lafaard als ze vinden dat je je laf gedraagd.
Als je bij gevaar veel durft en niet bang bent.
Als je niet dapper bent en niet veel durft.
Verliefd zijn op.
een kleur krijgen
Erg of zeer
De hele tijd.
Expres.
Geluk hebben.
Zonder veel moeite iets goed kunnen.
Hiermee laat je zien dat iets echt waar is.
Als je met iemand niet te maken wilt hebben.
Iemand die je haat.
Samen met iemand leuke dingen doen.
Een brief die je op de computer schrijft en verstuurt.
Het scherm van een computer of een tv.
Een kleine draagbare computer die op je schoot past.
Een knop op een apparaat of instrument.
Een kort gesprek over iets gewoons.
Als je de kans krijgt, dan mag je iets zeggen of doen.
In een strip staat hierin wat iemand zegt.
In een strip staat hierin wat iemand denkt.
Als iets twee keer niet gelukt is. lukt het de derde keer vast wel.
de onbekende
de bekende
de boezemvriend
de redder
het gevaar
de veiligheid
de stakker
de handtekening
vluchten
de stam
de ramp
de kameraad
de held
de lafaard
dapper
laf
een oogje hebben op
blozen
hevig
alsmaar
met opzet
boffen
het talent
het bewijs
haten
de vijand
optrekken met (iemand)
de e-mail
het beeldscherm
de laptop
de toets
het praatje
de kans
de tekstballon
de denkwolk
driemaal is scheepsrecht