Jan belt zijn oma elke zondagmiddag op. | belde op |
Wij nemen aan dat het klopte. | |
Die avond verschuilt hij zich. | |
Hij bevindt zich in vreemd gezelschap. | |
Jullie brengen de zalf dagelijks aan. | |
In het weekend dansen we in de discotheek. | |
Mirjam pakt een zak appels en een komkommer. | |
Ik verlies bijna elke week wel een keer mijn sleutels. | |