| geven | Inge volgende week vrijdag een feestje. |
| vinden (t.t.) | Hij de broek niet mooi. |
| duiken | Een dag terug Charissa nog mee. |
| kopen | Ik morgen een cadeautje voor Erik. |
| kiezen | Wij toen de verkeerde. |
| betreden | Bianca zojuist het podium. |
| lopen | Kees een minuut geleden naar de kassa. |
| moeten | Jullie nu naar de juf luisteren. |
| fluiten | De scheidsrechter vorige keer ook zo slecht. |