De fietsers schuilen voor het onweer. | |
Hij schijnt goed te kunnen voetballen. | |
Verwijt jij hem dat ongeluk? | |
Dat meisje draagt een leuk truitje. | |
Hij verbergt het geld in een kluisje. | |
Er mag niemand meer bij de brandweer. | |
We schuiven de sneeuw in de sloot. | |
Wordt groep 7a eerste bij dit spel? | |
De weddenschap geldt allang niet meer. | |