ik/ander/meer | kunnen | Je mijn fiets wel lenen. |
ik/ander/meer | snijden | Eefje de paprika in kleine stukjes. |
ik/ander/meer | gaan | Aan wie jullie dat vertellen? |
ik/ander/meer | besterven | Hij het bijna van de schrik. |
ik/ander/meer | moeten | Ik hier voorzichtig lopen. |
ik/ander/meer | krijgen | Elk jaar de boom er een jaarring bij. |
ik/ander/meer | hebben | Na drie uur zij het beiden opgegeven. |
ik/ander/meer | wegen | Ik minder dan Bart-Jan. |
ik/ander/meer | zullen | Hoe laat we naar huis gaan? |