Taal op maat 2 - groep 7 nummer 19

  
Taal op maat 2 - groep 7 Taal op maat 2 - groep 7
Vul de ik-vorm in.
De zin (onderwerp en persoonsvorm zijn onderstreept)ik-vormerbij
De muzikant speelde op zijn trompet.speelde
De zebra's vluchtten voor de leeuw.
De gids leidt de groep rond.
Startte de motor niet?
Wat praatten die jongens druk!
Ik help mama als papa er niet is.-
Het vliegtuig uit Praag landt zo meteen.
Onthoud je dat nummer wel?-


Vul in.
hele werkwoordik-vormde zin
braden (t.t.)Revi het vlees lekker bruin.
wonen (v.t.)De oude mevrouw daar.
betalen (v.t.)Hij de kaartjes voor de film.
glijden (t.t.)Ik snel van de glijbaan.
onthouden (t.t.)Die dingen mijn broer.
kletsen (v.t.)Sarah en ik veel.
verzinnen (t.t.)Hoe hij dat allemaal?
vragen (t.t.)Jij haar binnen voor de thee.
sneeuwen (v.t.)Het vorige week.

Vul de persoonsvorm in.
rijden (t.t)ik / ander / meerDe politie soms met zwaailichten.
wennen (v.t)ik / ander / meerWij snel aan die auto.
vrezen (v.t)ik / ander / meerDe voetballers de tegenstander.
horen (t.t)ik / ander / meerDe oude man niet meer zo goed.
wachten (v.t)ik / ander / meerHet meisje bij de bushalte.
rekenen (t.t)ik / ander / meer jij de sommen uit?
vernielen (v.t)ik / ander / meerDe jongens de fiets.
snappen (v.t)ik / ander / meerIk de vraag niet zo goed.
scheuren (t.t)ik / ander / meerJij het blaadje doormidden.
schuifelen (v.t)ik / ander / meer de koeien dichterbij?