Vul in. ( Het onderwerp is onderstreept. ) |
ik-vorm | hele werkwoord | Vul in. |
ik | meetellen ( t.t. ) | Deze toets niet . |
ik | uitschudden ( t.t. ) | Mijn vader de dekens . |
ik | aanbellen ( v.t. ) | Hard de collectant . |
ik | wegjagen ( t.t. ) | Onze buurman katten . |
ik | overtrekken ( t.t. ) | Ik deze driehoek . |
ik | opstappen ( v.t. ) | Na de rel de minister . |
ik val aan | aanvallen ( t.t. ) | De zeeleeuw het meisje . |
ik | meespelen ( t.t. ) | Goed, ik met jullie . |
Vul de persoonsvorm in. ( Let op de tijd ) |
terugvinden ( t.t.) | Ik mijn tas . |
uitleggen ( v.t.) | De trainer de tactiek aan zijn spelers. |
aanbieden ( t.t.) | Ik je om met mij mee te rijden. |
aanhouden ( t.t.) | De agent de fietser zonder licht . |
weglopen ( t.t.) | Paul zomaar van huis. |
opwachten ( v.t.) | Hij mij na schooltijd . |
afstuderen ( v.t.) | Mijn zus in juni . |
afvragen ( t.t.) | jij je zoiets nooit ? |
samenstellen ( t.t.) | Wie dat programma ? |
opdrinken ( t.t.) | je je koffie ? |