De lamp staat op de kast. | het lampje | het |
De eend eet een stukje brood. | het | het |
Het kleed hangt aan de lijn. | het | het |
De arm van mijn broer doet pijn. | het | het |
Het schaap staat in een polder. | het | het |
De geit lust de aardbei niet. | het | het |
In die pot zit geen kauwgum. | het | het |
Ik eet een appel tijdens de film. | het | het |