Je moet wachten op je . Dat kind gaat voor. |
Ik vind groen een mooie . |
Ruik je de van die roos? |
De hond over de grond, hij zoekt het spoor. |
Ik doe de voor op slot. | Ik heb een in mijn jas door het vallen. | Ik een gat in de muur. | Hij kroop de buis naar de andere kant. | De van de tuin is open. | Hij is ziek, hij heeft . | De oude heer krabt aan zijn . | Ik een vreemd geluid. | Stil, anders je de les. | Het heeft heel mooi gezongen. |