|  |
1. Ik zwem in het . |
2. Pas op! Het glas is erg . Het breekt snel. |
3. Wij staan met twee-nul . |
4. De schoen is van . |
5. Mijn zit dicht, ik hoor nu slecht. |
6. Ik loop de poort. |
7. Het is een lekkere appels. |
8. Er is een gepleegd. |
9. Ik ga het water over met een . |
10. Ik vond het van een wolf. |