volgende
=>
Spelling in de lift - deel 3 plus werkboek blz. 49
Vul in. - Kies uit :
Er blijven woorden over.
zoon - slang - stoel - zetel - schoonzus - strandbal - sloot - sperziebonen - zeep - snoep - sint - zandauto - spinazie - zus - zee - zwaan - stoep - schepje
Wie ?
De
heeft een staf.
De
zwemt in de vijver.
De
sist.
Mijn
is zes jaar.
.
Wat ?
Waar ?
Ik lust graag
.
De vis zwemt in de
.
Ik was mij met
.
Ik zit op een
.
Ik speel met een
.
Ik loop op de
.
stok
Rijmen maar.
Een kip en een
haan
, een eend en een
.
Goedkoop is niet
duur
, zoet is niet
.
Een jurk en een
rok
, een kous en een
.
Een berg is geen
dal
, breed is niet
.
Een man met een
baard
, een poes met een
.
Een vlieg en een
spin
, een woord en een
.
controleer
Hint
OK
volgende
=>