volgende
=>
Spelling in de lift - deel 3 plus werkboek blz. 11
Vul het goede woord in.
fietst - grootst - worst - kunst - minst - dorst
1. Niels krijgt een plakje
.
2. Ik ben groot, maar Jeroen is het
.
3. Hij
op het fietspad.
4. Ik heb zo'n
.
5. Dat is ook geen
.
6. Ik heb weinig, maar jij hebt het
.
Vul het goede woord in.
laatst - barst - sproet - korst - winst - straat - botst - dienst
de
de
de
hij
de
de
hij
controleer
Hint
OK
volgende
=>