Spelling in de lift - deel 3 plus werkboek blz. 11

  
 ..  ..  ..

 .. Vul het goede woord in.
fietst - grootst - worst - kunst - minst - dorst
1. Niels krijgt een plakje .
2. Ik ben groot, maar Jeroen is het .
3. Hij op het fietspad.
4. Ik heb zo'n .
5. Dat is ook geen .
6. Ik heb weinig, maar jij hebt het .


 .. Vul het goede woord in.
laatst - barst - sproet - korst - winst - straat - botst - dienst
 ..  ..


 ..
 ..
de de de
 ..
hij de de hij