 | 1. Ik ben heel knap, of geloof je dat ? |
Hij zijn les heel goed. |
Hij zijn handen met zeep. |
Deze broek niet goed, hij is te klein. |
Ik drink een glas . |
Ik gooi de met water leeg. |
Ik aai de . |
Ik doe de brief op de . |
De van de zeilboot brak af. |
In de stal ligt veel , dat stinkt. |
Ik voor een rood licht. |
|