Spelling in de lift deel 1 nummer 26

  
 ..  ..  ..

 .. 26.1 - maak goede woorden door een letter in te vullen.
de boo .. de het  .. eeghet  ..
de tee .. de het  .. eenhet
de  .. ootde het raa .. het
de  .. uurde het  .. aarhet
de maa .. de het oo .. het

 .. 26.2 - waar horen de volgende woorden?
kaas - been - oom - peen - haan - neef - maag - aap - haar - baas -
haas - boon - oog - kool - teen
het is een dier
je kunt het eten
het hoort bij je lijf
het is een mens

 .. 26.3 - maak er woorden van die in de zin passen.
1. ik trek mijn jas aa .. . ..
2. jan heeft pijn in zijn  .. ee .. .
3. wie niet hoort is  .. oo .. .
4. de  .. uu .. is van steen.
5. ik  .. oo .. een melk fles.
6. mijn zus is twee  .. aa .. .
7. oom komt om vijf uu .. .
8. de  .. oo .. is lek.