Spelling - groep 8 nummer 108W

  
..Spelling..

Schrijf de verleden tijd op.
bedacht - wreef - betrok - wist - rook - woog - schoot - verdronk
hij bedenkt hij hij weethij
hij geniet hij hij verdrinkt hij
hij weegt hij hij wrijft hij
het vriest het hij verschiet hij

Maak de rijen af.
tegenwoordige tijd verleden tijd voltooide tijd
weglopen ik wij wij zijn
denken ik wij wij hebben
buigenjij jullie jullie hebben
schrijvenhij hij hij heeft
uitblazen ik wij wij hebben
verwijzen hij hij hij heeft
drijvenjij het h[j heeft
verkopen ik ik ik heb

Schrijf het werkwoord in de zin.
brandenDe zon brandt al een dagen ongenadig fel.
oplopen De temperatuur steeds verder op.
uitdrogenDe grond al helemaal uit.
vergelenHet gras op het voetbalveld helemaal.
sproeien Een boer iedere avond zijn land.
laten Hij zijn aardappelplanten niet verdrogen.
zakken Het water in de rivier steeds verder.


Schrijf het werkwoord in de verleden tijd in de zin.
ruiken - zoeken - trekken - klimmen
.. .. .. ..
De brandganzen in de herfst vanuit het hoge noorden naar het zuiden.
De kat in de boom.
De ooieaar naar kikkers in het pas gemaaide gras.
De twee reeën onraad toen wij in de buurt kwamen.