|
| voegwoord | | | |
In het water van de vijver krioelt het van de beestjes en er zijn veel soorten. | en | | | |
Watermijten hebben altijd acht poten maar ze kunnen wel van kleur verschillen. | | | | |
Ze eten vooral watervlooien dus er is meestal genoeg voedsel voor ze. | | | | |
De meeste vissen lusten geen watermijten omdat ze afschuwelijk smaken. | | | | |
Watervlooien zijn heel nuttig aangezien ze het vijver schoon houden. | | | | |
Het water blijft helder doordat watervlooien zweefalgen opeten. | | | | |
Het water wordt groen als er veel zweefalgen in het water zijn. | | | | |
Een watervlo is meestal een halve millimeter groot zodat je ze haast niet ziet. | | | | |