|
Ik kijk op mijn h, ik ben nog op tijd. | | |
We hebben l aan de zwanenhals onder de wasbak. | | | | |
Ik ga met de lift omhoog. Ik stap uit op de derde e. | | |
Na de wedstrijd was ik uitgeput. Mijn e was op. | | |
Ik ga een nachtje bij opa en oma slapen. Ik ga l. | | |
We gaan met het vliegtuig. Er mag twintig kilo b mee. | | |
| | | | |