|
beantwoord - beantwoordt | De juf alle vragen. | |
braad - braadt | De kok het vlees. |
leid - leidt | jij de vergadering of Manfred? |
verbreed - verbreedt | De gemeente het fietspad. |
vergoed - vergoedt | De werkgever de reiskosten. |
bloed - bloedt | Mijn vinger behoorlijk. |
vind - vindt | Ik het een goed plan. |
red - redt | Een agent het kind uit de gezonken auto. |