Spelling - groep 6 nummer 511

  
..Spelling..

Schrijf de persoonsvorm en het onderwerp op.
Zet in je hoofd de zin in een andere tijd. Welk woord verandert?
persoonsvorm: onderwerp:
Ik moet de band van mijn fiets repareren.ga ik ..
Mijn band staat helemaal plat.
In het schuurtje zoeken we naar de plakspullen.
Mijn vader vindt de bandenlichters.
Ik gebruik ze om de band van de velg te halen.
Papa zoekt het gaatje in mijn binnenband.
Het plakken laat hij daarna aan mij over.
Een paar minuten later is de band weer klaar.
Ik trek de band weer om de velg.


Vul het voorzetsel in. En noteer het werkwoord.
Kies uit: naar - door - tegen - op - voor - over - in - van - vanaf - achter
werkwoord
Ik zet de ladder de gevel.
De verf bladdert de dakgoot.
Rustig klim ik boven.
Ik haal het schuurpapier de gebladderde laklaag.
Mijn jongste zoon bekijkt alles het raam.
een boomtak doet een kraai hetzelfde.
Ik doop de verfkast de pot.
En ik smeer een nieuwe verflaag de dakgoot.


Vul het voegwood in.
voordat - want - nadat - omdat - terwijl - en
Ik ga niet naar het strand, er wordt regen voorspeld.
Ik controleer mijn portemonnee, we met de bus naar het centrum vertrekken.
Wij gaan naar het winkelcentrum, ik nieuwe kleren nodig heb.
Mijn vader loopt even naar de bibliotheek, mijn moeder en ik de kledingzaak binnen gaan.
We kochten twee nieuwe broeken vader kwam terug met drie boeken.
Het begon te regenen, gelukkig net we weer thuis waren.