Spelling - groep 6 nummer 318

  
..Spelling..

Schrijf de andere tijd op. - Verleden tijd of tegenwoordige tijd.
zij onthoudt zij ..zij drong voorzij voor
zij glijdtzij zij reed zij
zij vliegtzij zij loog zij
zij verliestzij zij zong zij
zij leestzij zij koos zij
zij brengtzij zij hield zij


Vul in.
Zij lezen het spannende boek. = zelfstandig naamwoord
Ze knuffelde haar schattige hondje. = bijvoeglijk naamwoord
De vuilnisman leegde de vuilcontainer. = zelfstandig naamwoord
Hij zette de bezem achter de deur. = voorzetsel
Lust jij graag Gelderse rookworst? = bijvoeglijk naamwoord
In de garage ligt gereedschap. = onderwerp
De juf heeft hem strafwerk gegeven. = voltooid deelwoord
De chirurg is bezig met een knieoperatie. = onderwerp
Ik heb een stuk chocolade gekregen. = hulpwerkwoord
Hij slaagde voor het examen. = persoonsvorm