Spelling - groep 6 nummer 211

Schrijf de voorzetsels op. - Kies uit:

onder - langs - tussen - voor - over - naast - bij - door - op - achter - in - over

De kat springt op de tafel.
De hond loopt langs het indrukwekkende huis.
De gewonde gans waggelt over de boulevard.
Ons paard staat 's nachts op stal bij mijn oom en tante.
De kikker schuilt tussen het riet.
De mug prikt in mijn arm.

Schrijf de woorden die met een hoofdletter moeten op.

Ik ga morgen met de trein naar Parijs.
Ik reis met de thalys. ik hoop om tien uur aan te komen.	-
Mijn tante jeanette komt mij van het station ophalen.
Ze woont daar met haar franse man, hij heet pierre.	-
Ze woont al tien jaar in frankrijk, de eerste jaren in nancy.	-
Nu woont ze dus in parijs, vlakbij disneyland.	-

Schrijf de persoonsvorm in het meervouden noteer het voorzetsel.

ik vorm	meervoud:	voorzetsel :
ik leg	De koolmeesjes leggen hun eieren in een nestkastje.	in
ik kraai	Hanen vaak 's morgens vroeg op hun stok.
ik snurk	Deze honden in hun lekkere mand.
ik scheer	De zwaluwen laag over het drassige weiland.
ik fladder	De dagpauwogen naar de bloeiende vlinderstruik.
ik zwem	De karpers onder de betonnen brug.
ik vlieg	De zebravinkjes door de grote volière.