Maarten zwemt morgen af voor zijn C-diploma. | Maarten vorige maand af voor zijn B-diploma. |
Hij vandaag met zijn fiets. | Gisteren ging hij ook met zijn fiets. | | |
ZIj fluit een vrolijk deuntje. | Ze gisteren ook een vrolijk deuntje |
De juf snuit haar neus. | Daarnet ze ook al haar neus. | | |
Het ijs te smelten. | Het ijs begon te smelten. | | |
Ze glijden van de glijbaan. | Ze van de glijbaan. | | |
|