Spelling - groep 6 nummer 209

  
..Spelling..

Schrijf de persoonsvorm in de andere tijd ( tegenwoordige of verleden tijd).
Maarten zwemt morgen af voor zijn C-diploma. Maarten vorige maand af voor zijn B-diploma.
Hij vandaag met zijn fiets. Gisteren ging hij ook met zijn fiets.
ZIj fluit een vrolijk deuntje.Ze gisteren ook een vrolijk deuntje
De juf snuit haar neus.Daarnet ze ook al haar neus.
Het ijs te smelten.Het ijs begon te smelten.
Ze glijden van de glijbaan. Ze van de glijbaan.

Welke voltooide tijd hoort erbij?
tegenwoordige tijd voltooide tijd tegenwoordige tijd voltooide tijd
zij zwemt zij heeft zij roept zij heeft
het glimt het heeft hij lucht hij heeft
hij komt aan hij is zij zucht zij heeft
hij neemt hij heeft hij zingt hij heeft

Schrijf het woord op.
.. .. .. ..
hij het de vier
.. .. .. ..
de de de twee