Meefietsen met het hardlopen | hulpwerkw. | voltooid deelw. | | |
Samuel, mijn grote broer, heeft vandaag flink getraind. | | | | |
Mijn broer heeft weer een nieuw record gehaald. | | | | |
Hij heeft zijn rondje nu in twaalf minuten gerend. | | | | |
Gisteren had hij ook al vijf seconden van zijn beste tijd afgesnoept. | | | | |
Ik ben iedere keer met hem meegefietst. | | | | |
Ik heb zijn rondje ook wel eens gelopen. | | | | |
Maar ik had er bijna twee keer zo lang over gedaan. | | | | |
Mijn broer is vroeger ook langzaam aan begonnen. | | | | |
Over vijf jaar heb ik hem misschien wel ingehaald! | | | | |