gaat - ging | Straks José lekker slapen. | |
drinkt - dronk | Meer eerst zij nog even wat water. | |
gaat - ging | Vanochtend zij met Clara naar het zwembad. | |
horen - hoorden | Daar zij wat ze moesten doen. | |
oefenen - oefenden | Nu ze samen het reddend zwemmen. | |
hopen - hoopten | Ze dinsdag te slagen voor het diploma. | |
| | |