volgende
=>
Spelling - groep 5 nummer 416
Zet het werkwoord in de
verleden tijd
.
wij boffen
wij
het regent
het
wij pakken
wij
het sneeuwt
het
wij lassen
wij
het hagelt
het
wij ritsen
wij
het onweert
het
wij flitsen
wij
het dondert
het
Vul het woord in.
Ada en haar zus wonen op een
.
Er staat een mooi paard staat in de
.
Gisteren schrok d'r paard van een
.
Het ging toen
.
Ada gaf het paard toen een
.
En zij kreeg een lach op haar
.
Schrijf het woord op.
ik trouw
hij
trouwt
wij
trouwen
ik werk
hij
wij
ik geeuw
hij
wij
ik turf
hij
wij
ik draag
hij
wij
ik kras
hij
wij
ik geef
hij
wij
controleer
Hint
OK
volgende
=>