|
beginnen | De wedstrijd om half elf. | |
schaken | Martijn al vanaf zijn zevende jaar. | |
leren | Toen hij het van zijn moeder en oma. | |
verslaan | Tegenwoordig hij hen meestal wel. | | | |
verzetten | Hij zijn pion van d7 naar d5. | | | |
moeten | Nu hij zijn best doen tegen Angela. | | | |
verslaan | Misschien hij haar dit jaar wel. | | | |
worden | Dan hij de nieuwe kampioen van de school. | | | |