De zorgt voor de beveiliging van het gebouw. | |
De leegt de afvalcontainers in de vuilniswagen. |
De plakt de behangbanen op de muur. |
De geeft het klantenpasje terug aan de klant. |
De heeft een flinke overtreding gezien en trekt een gele kaart. | |
De haalt de broden uit de oven. |