Spelen, lopen en fietsen 778

Mensen die in het verkeer rijden. Ze besturen een voetuig. Een fiets, een paard of een brommer. Of een een auto of vrachtauto.
De is vaak rood en ik fiets erop.
Als iemand last van je heeft. Als je in de weg loopt of staat. Als je je vervelend gedraagt.
Het , de kruising. Plaats waar twee wegen elkaar kruisen.
De auto ergens neerzetten. Met de motor uit.
Het trottoir. De is voor voetgangers, je mag er niet fietsen.
Alle mensen die op straat zijn. Als je er-gens naartoe gaat, doe je mee aan het .
Een op de straat met een tekening erop. Er staat wat moet of mag. Of juist niet.
Het staat op rood. Ik mag weer rijden als het groen wordt.
Een regel in het verkeer. Wat je moet en mag in het verkeer. En wat je niet mag.
Iemand die buiten speelt of loopt. Ik ben op mijn skates en toch ben ik een .
Een is een straat waar mensen wonen. Auto's en fietsers mogen er maar heel langzaam rijden. En de kinderen mogen er op straat spelen.
Oversteekplaats voor voetgangers. Ik wacht bij het tot de auto's stoppen.
(de) bestuurder
(de) fietsstrook
hinderen
(het) kruispunt
parkeren
(de) stoep
(het) verkeer
(het) verkeersbord
(het)verkeerslicht
(de) verkeersregel
(de) voetganger
(het) woonerf
(het) zebrapad